Waarom / doel van de activiteit
Het maken van broeihopen voor slangen zodat deze slangen het makkelijker te maken
Beschrijving van de activiteit
Broeiplaatsen voor de eieren
Over natuurlijke eiafzetplekken van de ringslang is weinig bekend. In natuurlijke riviersystemen zijn dit waarschijnlijk hopen bij elkaar gespoeld organisch materiaal. In venen zijn drooggevallen horsten van bijvoorbeeld zeggen of russen geschikt. Ingerotte boomstobben en dichte lagen organisch materiaal met broei worden ook gebruikt.
In ons land worden veel eieren gelegd in (paarden)mest- en composthopen. Speciaal voor de soort kunnen dan ook broeihopen worden aangelegd (Zuiderwijk et al., 1991; Zuiderwijk et al., 1993).
Aanleg van broeihopen
Broeihopen zijn van groot belang voor de voortplanting van ringslangen. Deze hopen moeten aan een aantal voorwaarden voldoen. Het is belangrijk dat het materiaal voldoende los is, zodat een ringslangvrouwtje er gemakkelijk in kan kruipen. (De eitjes worden meestal op een diepte tussen 20 en 60 cm diep afgezet.) De temperatuur in de hoop moet constant rond de 25 tot 30°C zijn. En de hoop moet voldoende vochtig zijn. Ruwe paardenmest, compost en bladeren vormen een geschikt substraat voor broei.
Na één tot enkele jaren is al het materiaal in de hoop verteerd en loopt de broei terug. Er moet dus regelmatig een nieuwe aangelegd worden. Omdat ringslangen geschikte eiafzetplaatsen lange tijd blijven bezoeken, moeten goede broeihopen op dezelfde plaats gehandhaafd blijven. Werkzaamheden aan broeihopen dienen tussen midden april en eind mei uitgevoerd te worden of in oktober. Op die manier worden legsels en overwinterende dieren niet beschadigd of gestoord.
Grote hopen (>15 m2) worden vaker gebruikt dan kleine. Een goede standaard-broeihoop is 1,5 meter breed, 3 meter lang en 1,2 meter hoog (minimummaten: 1,6 meter bij 1,2 meter en 1 meter hoog). Met name bladhopen, waarin takken zijn verwerkt, worden vaak gebruikt. Ook een mengsel van compost en ruwe paardenmest blijkt goed te voldoen. De takken dienen voornamelijk in het midden van de broeihoop verwerkt te worden (Zuiderwijk et al, 1993). Pure mesthopen scoren wezenlijk slechter. Composthopen scoren weer wat beter.
Bij voorkeur wordt het materiaal voor een broeihoop niet van buiten het gebied gehaald. In voedselarme gebieden zoals heide en veen moet niet met mest of compost gewerkt worden. In ieder type leefgebied kan met gebiedseigen materiaal (afgevallen blad, maaisel van gras, riet of waterplanten, rot hout etc.) gewerkt worden.
Als locatie moet je een plaats in ringslangleefgebied kiezen, op overbrugbare afstand van een al gebruikte eiafzetplaats. Een zonnige ligging met beschutting in de omgeving is van belang. Geschikte locaties zijn bosranden, langs houtwallen en heggen of langs dichte ruigtevegetaties. Ook moeten ze op ruime afstand van wegen worden aangelegd (Zuiderwijk et al., 1993).
Foerageerbiotoop
De ringslang is vooral bij het water jagend aan te treffen. Het gaat daarbij vaak om grotere wateren met een rijke oever- en onderwatervegetatiestructuur.
Voedsel
Het voedsel bestaat vooral uit amfibieën. In veel mindere mate worden ook andere dieren als vissen, muizen en hagedissen gegeten. Jonge ringslangen eten ook ongewervelden zoals slakken en insecten
Benodigd materiaal
Een broeihoop bestaat uit een bult die is opgebouwd uit lagen takken, groene plantenresten en indien beschikbaar mest. Als dit op een losse manier gebeurt, ontstaat er warmte; oftewel broei.
Veiligheid
Ringslang bijten niet!
Tips
Bekijk de brochure Ringslang.