Waarom / doel van de activiteit

Verzamel de lintjes en los de raadsels op. Wie is de beste raadsel oplosser?

Beschrijving van de activiteit

Wie houd er nou niet van een goed raadsel? Vraag kort aan de kinderen of ze zelf een goed raadsel weten om alvast in de stemming te komen.

Er is gezorgd voor kaartjes met raadsels en kaartjes met de bijbehorende antwoorden. Ieder kind krijgt een kaartje en een lintje. De kinderen moeten nu in het park het kind zoeken wat bij hun raadsel/antwoord past. Dus heeft een kind het kaartje waarop staat ‘wat voor kleur heeft een tomaat’, moet hij/zij opzoek gaan naar het kind met het kaartje waarop staat rood. En natuurlijk andersom. Het leukste is om raadsels te maken waaruit de kinderen niet meteen kunnen zien wat het antwoord is. Bijvoorbeeld ‘je ziet het niet maar het bestaat wel’ met als antwoord ‘je spiegelbeeld’. Ook moeten de kinderen zoveel mogelijk lintjes verzamelen en zorgen dat ze aan het einde van het spel hun partner hebben gevonden en het meeste lintjes hebben als tweetal zijnde.

Hieronder vind je voorbeelden van kaartjes die je kunt maken. De vraag en het antwoord zet je ieder op een kaartje.

1. Ik ging de bossen in en kreeg het. Ik ging zitten op de grond om het te zoeken. Ik nam het mee naar huis omdat ik het niet kon vinden. Wat is het? Een splinter.
2. Ik heb gaten in mijn onder- en bovenkant, mijn linker- en rechterkant, en in het midden. Toch houd ik water vast. Wat ben ik? Een spons.
3. De man die het uitgevonden heeft wil het niet. De man die het koopt heeft het niet nodig. De man die het nodig heeft weet het niet. Wat is het? Een grafkist.
4. Peter lost 32 rekenraadsels op per uur, zijn vriend Kees doet hier 3 uur over. Als ze samen 32 reken raadsel zouden oplossen hoelang zouden ze hier dan mee bezig zijn? Als Peter ze 3 keer zo snel zou oplossen zou hij er 24 oplossen en Kees 8. Omdat 24 ¾ is van 32 , zou het ¾ van een uur nemen om ze op te lossen. Dit komt neer op 45 minuten.
5. Wat word natter en natter des te meer het droogt? Een handdoek.
6. Je gooit de buitenkant weg en je kookt of bakt de binnenkant. Dan eet je de buitenkant en gooi je de binnenkant weg. Wat heb je gegeten ? Een kip.
7. Wat gaat er een trap omhoog en omlaag zonder te bewegen? Een tapijt.
8. Wat gaat de hele wereld rond maar blijft altijd in een hoekje? Een postzegel.
9. Geef me eten en ik zal leven. Geef me water en ik zal sterven. Wat ben ik? Vuur.
10. Gooi mij over het hoogste gebouw en ik zal niet breken. Maar leg mij in de oceaan en dit gebeurt wel. Wat ben ik? Een tissue.
11. Wat heeft 6 benen, 2 hoofden, 4 oren, 2 handen, maar loopt op 4 voeten? Een paard met bereider.
12. Van welk woord van 5 letters blijft er maar een over als je de eerste twee weg haalt? Steen.
13. Hoeveel kanten heeft een bal? Twee, een binnenkant en een buitenkant.
14. Je ziet het maar het bestaal eigenlijk niet? Je spiegelbeeld.
15. Ik heb 20 armen en 40 benen, ik ben 5 meter lang en geel van top tot teen. Wat ben ik? Een liegbeest.
16. Wat gaat steeds meer omhoog, maar komt nooit meer naar beneden? Je leeftijd.
17. Wat wordt groter terwijl het minder wordt? Een gat in je sok!
18. Als je 20 bananen in je linker hand hebt en 30 in je rechter wat heb je dan? Grote handen.
19. Wat is het meervoud van auto? File.
20. Wat heeft 21 ogen maar kan niets zien? Een dobbelsteen.
21. Met welke handen kun je geen geld tellen? Met lege handen.

Benodigd materiaal

• Kaartjes met raadsels.
• Kaartjes met antwoorden.
• Lintjes 2 per kleur, in totaal net zo veel als spelers.

Tips

• In plaats van verschillende kleuren lintjes kun je ook verschillende lengtes gebruiken. Let hierbij natuurlijk er wel op dat een lintje van 5 cm minder snel opvalt als een lintje van 15 cm.
• Wanneer je hier ruimte voor hebt in de tijd, kan je ook de kinderen in duo's de raadsels laten verzinnen. Zorg er dan wel voor dat ze niet hun eigen geschreven raadsel krijgen tijdens het spel, maar een andere. Ook controleer je de raadsels op raadbaarheid.
• Kijk ook eens bij kampvuurraadsels.